Waterprojecten
Waterprojecten met financiering vanuit het MIRT (Deltafonds) kunnen worden ingedeeld naar 3 categorieën: waterkwantiteit, gericht op het beheersen van de hoeveelheid water en het voorkomen van extremen (droogte en wateroverlast) voor de bevolking en economische sectoren; waterveiligheid, gericht op het beschermen van bevolking en economische sectoren tegen overstromingen; en waterkwaliteit, gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlaktewater.
Waterprojecten zijn veelal georganiseerd in programma’s (Kaderrichtlijn Water, Hoogwaterbeschermingsprogramma, Ruimte voor de Rivier, Deltaprogramma). Bij de meeste programma’s liggen kosten-batenoverwegingen ten grondslag aan de onderbouwing van nut en noodzaak of het ambitieniveau. In het geval van waterveiligheid is de MKBA Waterveiligheid 21e eeuw de basis voor de wettelijk vastgelegde waterveiligheidsnormen (2015). De Strategische MKBA (2006) en de ex-ante analyse MKBA Kaderrichtlijn Water (2008) hebben het gewenste ambitieniveau voor de waterkwaliteit in Nederland onderbouwd. Dit ambitieniveau is vertaald in doelen die in de AMvB Kaderrichtlijn Water zijn vastgelegd.
De projecten binnen deze programma’s doorlopen vaak een aangepast MIRT-proces. Meestal worden, na goedkeuring van het programma, de afzonderlijke projecten niet meer breed verkend maar gaat men al snel over op de planuitwerking. In de verkenning vind dan geen MKBA plaats. In de planuitwerking kan met behulp van een MKBA of een KEA de voorgestelde oplossing worden geoptimaliseerd. Voor projecten die als individueel project in het MIRT-projectenboek staan, of projecten waarbij de wateropgave wordt gecombineerd met bijvoorbeeld gebiedsontwikkeling, wordt wel een MKBA in de verkenningenfase uitgevoerd.
Bij het opstellen van een MKBA’s op programmaniveau treden er vier beperkingen op:
- Omdat er nog geen gedetailleerd ontwerp is wordt vaak gewerkt met standaard oplossingen zoals dijkversterking voor verbeteren van waterveiligheid en/of hermeanderen om ecologische kwaliteit van waterlichamen te verbeteren. Ook wordt gewerkt met eenheidsprijzen in plaats van met gedetailleerde kostenramingen.
- Risico’s, inpassingsmaatregelen worden als opslagen meegenomen en niet specifiek geraamd.
- Er is meestal nog geen rekening gehouden met onderlinge beïnvloeding van de maatregelen, waardoor de werkelijke effectiviteit groter of kleiner kan uitvallen. Ook is vaak nog geen goede planning in de tijd gemaakt.
Hierdoor zijn de bandbreedtes van de uitkomsten vaak groter en moet bij KEA’s en MKBA’s van waterprojecten binnen deze programma’s waar nodig aanvullende gegevens worden verzameld en/of extra aandacht worden besteed aan gevoeligheidsanalyses.
Waterkwantiteit
Het hoofddoel in waterkwantiteitprojecten is economische schade door droogte of wateroverlast te beperken en kansen voor economie of leefbaarheid en natuur te benutten. Vanwege dit hoofddoel worden de effecten op economische sectoren als gevolg van waterbeschikbaarheid gezien als directe effecten. Belangrijk is om bij het bepalen van welvaartseffecten rekening te houden met ontwikkelingen in het nulalternatief: ook zonder maatregelen zullen de sectoren zich aanpassen waardoor de mogelijke schade van droogte of wateroverlast wellicht minder groot is dan gedacht.
Watertekort en/of waterbeschikbaarheid
De zoetwatervoorziening in Nederland staat regelmatig onder druk door het optreden van laagwater en droogte. In tijden van watertekort is de gevraagde hoeveelheid zoetwater groter dan de beschikbare hoeveelheid water van de juiste kwaliteit. Naast landbouw en beroepsbinnenscheepvaart zullen ook andere sectoren (recreatie, (beroeps)visserij, industrie (koel- en proceswater), drinkwater, stedelijk gebied (doorspoeling, funderingen, infrastructuur) en natuur) geraakt worden door watertekort. In de toekomst kunnen vaker knelpunten op gebied van de zoetwater-voorziening optreden, doordat de vraag naar zoetwater toeneemt en het klimaat verandert.
Deltaprogramma Zoetwater
Het Deltaprogramma Zoetwater werkt aan (verbetering en ontwikkeling van) modellen om voor verschillende sectoren de welvaartseffecten van watertekorten te bepalen. Dit instrumentarium geeft onder meer een betere onderbouwing van de economische effecten van maatregelen, omdat het ook rekening houdt met aanpassingen binnen de sector als gevolg van veranderingen in wateraanbod.
Binnen het Deltaprogramma is een groot aantal maatregelen geïdentificeerd die een bijdrage kunnen leveren aan het verkleinen of oplossen van problemen in de zoetwatervoorziening. Het betreft maatregelen om water in het regionaal watersysteem vast te houden (bijvoorbeeld door de aanleg van stuwen of waterbuffers) of om water naar gebieden aan te voeren die gevoelig zijn voor verdroging of verzilting (zoals het vergroten van de watergangen en gemaalcapaciteit).
De bepaling van welvaartseffecten van deze maatregelen was tot nu toe lastig. Het Nationaal Water Model (NWM) is het belangrijkste instrument om de fysieke hydrologische effecten van droogte en wateroverlast in nul- en projectalternatief te kwantificeren. Daarnaast worden sectorspecifieke tools als Agricom (AGRIcultural Cost Model), DEMNAT (Dosis Effect Model NAtuur Terrestrisch), en BIVAS (Binnenvaart Analyse Systeem) gebruikt om de (fysieke) effecten op respectievelijk de landbouwsector, natuur en scheepvaart, te bepalen.
Wateroverlast
Onder wateroverlast wordt verstaan alle schade en ongemak door hoge waterstanden. Wateroverlast wordt vooral veroorzaakt door (lokale) extreme neerslag en onvoldoende afvoercapaciteit. Vanwege de aard van de het probleem, de relatief kleine schaal waarop het zich voordoet en de het geringe effect op de veiligheid, is wateroverlast anders dan waterveiligheid, zowel qua effect als qua type maatregelen. Maatregelen zijn bijvoorbeeld het vergroten van de capaciteit van watergangen of gemalen.
De regionale waterbeheerders werken voor hun beheersgebieden met ‘werknormen’: maximale kansen voor het optreden van situaties van wateroverlast voor specifieke gebieden. Zo wordt voor stedelijk gebied een maximale overschrijdingskans van 1:100 aangehouden, voor akkerbouw een kans van 1:25 en voor grasland 1:10. De normen zijn gebaseerd op een inschatting van de verwachtte schade en de kosten, maar er ligt geen formele MKBA aan ten grondslag zoals bij waterveiligheid. Deze werknormen zijn juridisch verankerd in de provinciale waterverordeningen en hebben de status van een inspanningsverplichting. Dat betekent dat een MKBA een goed instrument kan zijn om nut en noodzaak, en het optimale investeringstijdstip te bepalen.
Voor de bepaling van de schade door wateroverlast in het regionaal watersysteem is het model Waterschadeschatter ontwikkeld. Dit bepaalt de directe schade aan gebouwen, infrastructuur, nutvoorzieningen en gewassen, en omzetderving. Als deze gegevens in een MKBA worden meegenomen moet erop worden gelet dat dubbeltellingen worden voorkomen.
Waterveiligheid
Voor maatregelen van waterveiligheid zijn twee typen maatregelen beschikbaar.
- Waterstandsverlaging door middel van rivierverruimende maatregelen (zoals uiterwaardafgraving, dijkteruglegging, aanleg nevengeul).
- Versterking van waterkeringen: duinen, dijken, dammen (speciale constructies gelegen in de primaire waterkering).
Hierbij gaat het om de bescherming van mensenlevens en geïnvesteerd kapitaal, én de bescherming van de samenleving tegen maatschappelijke ontwrichting.
Bij waterveiligheid wordt gewerkt met wettelijke veiligheidsnormen. Deze zijn uitgedrukt in overstromingskansen, die mede zijn bepaald op basis van de MKBA Waterveiligheid 21e eeuw. Bij het beoordelen van individuele projecten die gericht zijn op het behalen van die norm, kan daarom meestal worden volstaan met een kosteneffectiviteit-analyse (zie Algemene Leidraad). Als een project als doel heeft om verder te gaan dan de norm, of als waterveiligheid gecombineerd wordt met gebiedsontwikkeling, dan is de uitvoering van een MKBA wél opportuun. Voor zover mogelijk moet de kosteneffectiviteit van de ‘kale’ rivierverruiming’ desalniettemin apart te worden beoordeeld van nut en noodzaak van de ruimtelijke maatregelen.
Waterkwaliteit
Waterkwaliteitsprojecten worden vaak uitgevoerd op basis van Europese milieurichtlijnen, zoals de Kader Richtlijn Water of de Kader Richtlijn Mariene Strategie (KRM). Doel van die richtlijnen is om de biodiversiteit, het ecologisch functioneren en de milieukwaliteit te verbeteren en zo duurzaam gebruik te garanderen.
De KRW-doelstellingen zijn weergegeven in Ecologische Kwaliteit Ratio's (EKR's); zie het PBL-rapport daarover. Voor de berekening van de effecten van maatregelen in EKR’s dient bij voorkeur de KRW Verkenner te worden gebruikt. Om deze effecten vervolgens te kunnen gebruiken in MKBA’s zal gekeken worden naar het effect van de verbeterde waterkwaliteit op de economische sectoren, zoals drinkwaterbedrijven, recreatie, visserij en wonen gemonetariseerd (Bepaling gebruikswaarde en niet-gebruikswaarde, zie CE Delft (2017). Handboek Milieuprijzen 2017. Methodische onderbouwing van kengetallen gebruikt voor waardering van emissies en milieu-impacts. Publicatienummer: 17.7A76.64.; CE Delft (2017b). Werkwijzer voor MKBAs op het gebied van milieu. Publicatienummer: 17.7A76.48.). Indien monetariseren niet mogelijk blijkt, is het aan te raden om deze effecten uit te drukken in eenheden die wel zinvol kunnen worden meegenomen in de MKBA, bijvoorbeeld in voor gebruikers begrijpelijke fysieke veranderingen. Voor andere waterkwaliteitsprojecten dienen de baten van een verbetering van het ecosysteem (de intrinsieke waarde van natuur) bij voorkeur te worden gekwantificeerd met de Natuurpuntenmethode van het PBL. Ook hiervoor geldt dat toepassing van alternatieve analyse-instrumenten mogelijk is, mits goed beargumenteerd (Bron: Verschoor, AJ. Brand E. (2006). Afspoeling van bouwmetalen. Risicobeoordeling van emissies van koper, lood en zink. Rijksinstituut voor de Volksgezondheid en Milieu (RIVM).). Voor bepalen van effecten op biodiversiteit en bodem verwijzen we naar Werkwijzer Natuur, Maatschappelijke Kosten Baten Analyse.
Maatregelen op gebied op waterkwaliteit kunnen ook effecten hebben op andere functies zoals scheepvaart, visserij en landbouw.